Gods ongekende goedheid (2008)

De werkers van het elfde uur: geen enkele parabel stuit ons zo tegen de borst. We zijn geërgerd en verontwaardigd! Zwoegende arbeiders die de hele dag in een bloedhete zon hebben geploeterd, worden evenveel betaald als zij die amper één uur, in de koelte van de avond, nog wat kwamen rondscharrelen. Dat kan toch niet! Met deze reactie is het doel van de parabel voor honderd procent bereikt. De parabel wil een schok teweeg brengen. Hij wil ons met andere ogen doen kijken naar de vertrouwde werkelijkheid, wil ons wakker schudden opdat we zouden beseffen dat het er in het Rijk Gods heel anders aan toe gaat. Hoe dan? Dat wil die fameuze parabel, die ons zozeer choqueert, leren.

Die landeigenaar gedraagt zich vreemd en onbegrijpelijk. Hij trekt er op uit om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij is al op pad om 6 u 's morgens onze tijd. Dat was in Israël het eerste uur. Dan gaat hij nog eens om negen uur om arbeiders in te huren. Om twaalf uur en om drie uur 's middags is hij daar opnieuw. En, hoe onwaarschijnlijk ook, om 5 u 's avonds (het elfde uur) gaat hij nog maar eens mensen aanwerven. Wie gaat er nu nog één uur voor sluitingstijd arbeiders ronselen? Maar het verhaal wordt helemaal onmogelijk bij de uitbetaling.
De landeigenaar wil dat de laatsten eerst worden uitbetaald. Dan zien de eersten duidelijk dat ze evenveel krijgen, nl. één denarie of een dagloon. Val nu om! Dat is wel erg irriterend. Het is dan ook normaal dat de eersten mopperen tegen de landeigenaar. Hij stelt de laatsten, die van het elfde uur, gelijk aan de eersten die de last van de dag en de brandende hitte hebben doorstaan. En hij verantwoordt zijn vreemde manier van doen. Hij was met de eersten overeengekomen voor één denarie en die kregen ze. Hij deed hen dus geen onrecht aan. En hij wil aan de laatsten, van vijf uur's avonds, evenveel geven. Want hij mag met zijn geld toch doen wat hij wil. Die van 6 u 's morgens krijgen nog een vermaning op de koop toe! ‘Zijn jullie kwaad omdat ik goed ben?'
Dat is de pointe van het verhaal: de laatsten, de werkers van het elfde uur, worden door die landeigenaar gelijk gesteld met de eersten.

Die vreemde landeigenaar is, volgens deze evangelische parabel, het beeld van God. Jezus heeft deze God in zijn leven uitgebeeld. Hij ging aan tafel met hen die als ‘laatsten' gezien werden, met marginalen, tollenaars en zondaars, die in de ogen van de trouwe farizeeërs en wetsvervullers niets uitgevoerd hadden. Als die zondaars niet werden uitgesloten van Gods vriendschap, waarom moest men zich dan zo uitsloven om de 628 geboden en verboden van de joodse wet te vervullen? Als kind heb ik vrome christenen dikwijls hetzelfde horen zeggen: Er zijn mensen die er zomaar op los leven. Maar als ze op sterven liggen, willen ze biechten en de laatste sacramenten ontvangen. En ze komen evengoed in de hemel als wij die een heel leven hard ons best deden om christelijk te leven! Je kan je hierbij de vraag stellen of die vrome christenen dan wel gelukkig waren met dat christelijk leven en of ze niet een beetje jaloers waren op die zgn. zondaars die het er van genomen hadden?

Dit is dus weer een typische strijdparabel waarmee Jezus zijn houding tegenover de zondaars verdedigde in naam van de genadige en barmhartige God. De parabel legt niet zozeer de nadruk op hetzelfde loon dat iedereen krijgt, maar op die eigenaardige, vreemdsoortige landeigenaar, die er maar telkens op uittrekt om nieuwe arbeiders te vinden.
God heeft altijd opnieuw nieuwe mensen nodig en ze zijn hem allemaal even lief. Dat is het geheim: God heeft ons allemaal nodig in al onze verscheidenheid. God gunt ons het leven. Wie we ook zijn of wat we ook doen. Ook aan diegenen die wij ‘laatsten' noemen, gunt God het leven. Ook voor hen is hij liefdevolle ongekende goedheid. Daarom heersen er in het Rijk Gods van Jezus andere wetten dan in onze menselijke samenleving. Vaak zijn het de sterken, de bekwamen, de handigen, diegenen die kunnen presteren, die aan hun trekken komen. Zij zijn de eersten op de maatschappelijke ladder. Anderen komen niet aan de bak, vallen uit de boot. Ze zijn altijd de laatsten. Of op godsdienstig gebied zijn het de zgn. onreinen, de slechten of zij die wij onkerkelijk of ongelovig noemen. Ze komen niet in aanmerking. Zoals de werkers van het elfde uur moeten ze zeggen: 'Niemand heeft ons gehuurd.' Ze behoren tot de ‘overtollige generatie'.
Het evangelie wil deze mentaliteit doorbreken. Waar God heerst, gaat het om overvloedige goedheid, niet om prestaties. Ook niet om godsdienstige prestaties. Niet voor niets noemt Jezus God ‘lieve vader'. Omdat een vader of een moeder, hun kinderen niet beminnen om hun prestaties, maar omdat het hun kinderen zijn. Ook als kinderen slecht presteren of soms erg vervelend doen of ontgoochelen, zullen goede ouders hun kinderen blijven liefhebben. Zo is God, zegt het evangelie. Hij houdt van ons, omdat we zijn kinderen zijn. Ook als we er godsdienstig weinig van terecht brengen.

Waar zouden zieken, bejaarden, gehandicapten staan als je hen alleen zou behandelen naar hun prestaties? Nergens! Gelukkig zijn er mannen en vrouwen die hen met mantelzorg omgeven en verplegend personeel die hen menswaardig bejegenen. En hoe zou de samenleving er uit zien als de goeden, de eersten, beloond worden en de slechten, de laatsten, uitgerangeerd? In het Rijk Gods heeft iedereen zonder onderscheid recht op levenskansen en al wat nodig is voor een menswaardige ontplooiing. Bij God geldt niet het recht van de sterkste, en is er geen concurrentie tussen goeden en slechten, eersten en laatsten, maar allen broers zijn en zussen van elkaar. Daar beseffen we dat niemand kan zonder genade en barmhartigheid. De laatsten niet, maar ook de eersten niet. Het gebeurt dat wij ondanks de beste bedoelingen grove fouten maken. Pas na lange tijd komen we tot inzicht. Paulus is daar een voorbeeld van. Het is goed mogelijk dat we menen, zoals hij, tot de eersten te behoren terwijl het tegendeel waar is!

Er is nog dat ene zinnetje, dat de parabel afsluit, waar de landeigenaar zegt tot de morrende arbeiders van het eerste uur: Zijn jullie boos omdat ik goed ben?' We blijven boos, jaloers, geërgerd en verontwaardigd zolang we niet geloven in de onbegrijpelijke ongekende gulle goedheid van God . Het is een moeilijke opdracht om het geluk, het volle geluk, te gunnen aan hen die het, volgens onze mening, niet verdienen. Er is een zelfvergeten, niet berekenende gratuite liefde voor nodig, Jezus achterna.